De afgelopen paar sessies vroeg mijn therapeut met met enige regelmaat hoe het met ‘de kleine Anna’ ging. Als ik vroeger mensen hoorde praten over hun ‘innerlijke kind’ of ‘het helen van hun gekwetste kind’, vond ik dat raar. Ik veroordeelde die mensen, of misschien kon ik me er simpelweg weinig bij voorstellen. Dat is veranderd.
Afgelopen dinsdag zag ik mijzelf, als kind. ‘Hoe gaat het met de kleine Anna?’ vroeg mijn therapeut aan me. Eerst had ik alleen een gevoel, even later kwam daar een beeld bij. Waar dat beeld vandaan kwam, weet ik niet. Wel had ik het weekend ervoor voor het eerst een weekend gekampeerd met mijn vriend – een befaamde relatietest.
Ik zag mezelf als kleine meisje, van achteren, op de rug. Ik had kleren in vrolijke kleuren aan, oranje en geel en iets van ribstof, en lang haar in een stevige vlecht, met aan het uiteinde een gekleurd elastiekje. Ik zal een jaar of acht zijn geweest. Het is een heel helder beeld. Het meisje kijkt naar haar beide ouders, naar hoe die met elkaar omgaan. Ik voel niets, hoor niets en sta op een afstandje naar ze te kijken. Ze staan tegen over elkaar. Ik kan niets doen.
‘Ah, dus het was niet veilig. Je kwam in een freeze‘, zegt de therapeut. Als je bevriest, kun je niets voelen, maar dat betekent niet, dat datgene waar je op dat moment getuige van bent, niets met je doet. Integendeel.
Nu ik dit opschrijf, ga ik automatisch terug naar dit beeld, dat uit mijn geest naar boven kwam. Ik voel de emoties weer terugkomen. Het beeld is een composiet van gevoelens, herinneringen en de kinderfoto’s die op het toilet van mijn ouders hangen. Het beeld zelf is geen herinnering, eerder een verbeelding van hoe ik de dynamiek binnen ons gezin vroeger heb beleefd.
Ik bemiddelde tussen mijn ouders. Dat doe ik nog steeds, af en toe, als ik naar huis ga. Mijn moeder is de emotionele pool, mijn vader de rationele. Mijn moeder schiet in de verdediging, mijn vader blijft zijn argument steeds herhalen. Ze komen er niet uit en daar kan ik niet tegen. Het bizarre is, dat mijn moeder me verteld heeft dat zij vroeger ook vastzat in die bemiddelaarsrol. Ze was enigst kind – al had haar moeder ook miskramen. De geschiedenis herhaalt zich.
Mijn broer staat niet op het plaatje. Hij had een andere rol. Hij kwam als enige in ons gezin in opstand, voornamelijk tegen mijn moeder, die autoritaire trekjes heeft en onzeker is. (Mijn ouders zijn allebei fijne lieve mensen, echt waar, maar daar gaat dit stuk niet over). Ik houd van mijn broer. Hij staat er niet op, want dit is iets tussen mijn ouders en mij.
Een broer-wond heb ik niet. Ik vind mijn broer cool, echt zo’n oudere broer die je helpt en advies geeft, die er voor je is. Die iemand op z’n bek zou slaan voor jou. Inmiddels heeft hij kinderen. Een tijd terug kreeg ik zomaar een boormachine van hem, omdat ik had verteld dat ik wat dingen in mijn huis wilde doen. Met hem kan ik goed praten over vroeger. Ik kan dingen bij hem checken.
‘Wat heeft dat meisje nodig?’, vraagt de therapeut. ‘Wat zou je tegen haar willen zeggen?’ ‘Ik weet het niet zo goed’, zeg ik en moet opnieuw heel hard huilen, waardoor het beeld vertroebelt. De therapeut herhaalt haar vragen, ik concentreer me en het beeld komt weer terug.
‘Ik zou haar voorzichtig bij haar schouders willen pakken en haar om willen draaien. Haar ouders, dat is klaar. Daar hoeft ze zich niet meer mee bezig te houden.’ ‘Probeer haar maar te troosten’, zegt de therapeut. ‘Ik weet niet zo goed hoe dat moet’, zeg ik. ‘Sla je armen maar om haar heen.’ Dat doe ik, in mijn verbeelding. Het huilen wordt minder.
Door contact met dat innerlijke kind te maken, of, althans, door je in te beelden dat je dat doet, kom je als het ware bij dat wat je vroeger pijn heeft gedaan. En als je erbij kunt, kun je het verwerken. Op den duur zal de ballast uit je verleden daardoor kleiner worden, zul je minder vanuit pijn reageren en meer vanuit je authentieke, volwassen zelf. Op die manier kun je ook meer liefde voelen voor de mensen om je heen. Ik beloof de therapeut om vaker aan de kleine Anna te vragen hoe het met haar gaat.